Ik woon al 28 jaar op dezelfde etage, dicht bij de bezongen Koekjesbrug. Het woordje ‘al’ hoort er blijkbaar bij, want steeds meer mensen zien hun woonplek als tijdelijk, een speculatie object dat in waarde vermeerdert. Ja, op zich is daar niets mis mee, want ergens zijn we allemaal nomaden in dit ondermaanse. Maar toch ben geneigd om het woordje ‘al’ weg te laten. Want al bestrijkt 28 jaar ruimschoots de helft van mijn leven, het voelt niet als lang. Het voelt eerder als die vertrouwde jas die lekker zit op een gure winterdag; dan denk je toch ook niet, ‘hoe lang heb ik die jas nu aan’. Maar de jas zal op een dag verslijten, je kunt je er nog moeilijk in hijsen, en op een oude dag zul je een andere moeten kopen. Je gaat naar de winkel en vraagt of ze dezelfde jas hebben. Nee hoor je, waarna je een gelijkwaardige jas ziet die je wilt hebben, als je het dan nog kunt betalen. Nee, zegt de koopman wat u te bieden heeft is niet genoeg. Je loopt, nee je rent de winkel uit door de lichte regen die op je bril slaat en de oranje lantaarns bij de brug doen dansen voor je vochtige ogen. Je strompelt de trap op, waarbij handen op de trapleuning het gewicht op je oude zwakke benen moeten verlichten en doet trillend de sleutel in het slot. Op de tast loop je het kleine achterhuis in en voelt in de zak met oude kleren. Dan voel je de oude dikke wollen stof met gaten, je hart springt over en je doet je oude versleten jas aan terwijl je in een lichte duizeling achterover op bed valt. Heerlijk, wat lekker, weer thuis.